Binsenastrilde
Verspreiding:
De binsenastrilde heeft zijn verspreidingsgebied in Noord- , West en Oost-Australië.
Ondersoorten:
De nominaatvorm heeft een nagenoeg witte buik en de ondersoort Neochmia clarescens, die door de kwekers wordt gehouden een gele buik.
Grootte:
De binsenastrilde is ongeveer 11 tot 12 cm. groot.
Geslachtsonderscheid:
De mannetjes hebben een groter en breder rood masker en ook is de gele buikkleur intensiever van kleur dan bij het popje. Als het popje broedrijp wordt krijgt ze vaak een zwart streepje bovenop de snavel.
Karakter:
Binsenastrildes zijn erg verdraagzame vogels en kunnen dan ook prima in een gezelschapsvolière met andere vogels en soortgenoten worden gehouden.
Omgevingstemperatuur:
Binsenastrildes kunnen in een volière met een vorst- en tochtvrij nachtverblijf overwinteren.
Voeding:
Als voeding dient een goede zaadmengeling voor tropische vogels en of volièrevogels, een goed samengesteld eivoer/krachtvoer en bij voorkeur kiemzaad verstrekt te worden. Om aan de behoefte van dierlijke eiwitten in de voeding tegemoet te komen kan het beste een insecten-/universeelvoer toegevoegd worden (bijvoorbeeld 50 eivoer, 50% universeelvoer). Vooral in de periode dat de vogels jongen hebben is het belangrijk dat ze de beschikking hebben over dierlijke eiwitten. Extra dierlijke eiwitten kunnen, naast het verstrekken van een goed samengesteld eivoer/universeelvoer, verstrekt worden in de vorm van bijvoorbeeld (geknipte) meelwormen, miereneieren, buffalowormpjes. Ook lusten ze graag groenvoer en kleine hoeveelheden onkruiden. Naast bovenstaande voeding is het noodzakelijk dat de vogels dagelijks de beschikking hebben over vers en fris bad- en drinkwater en mogen ook vogelmineralen (grit) en maagkiezel niet ontbreken. Voor meer informatie over de voeding klik hier.
Kweek:
Ze bouwen hun nestjes in hier en daar opgehangen halfopen nestkastjes maar ook maken ze wel een vrijstaand nest in een struik. Als bouwmateriaal gebruiken ze (lange) droge grashalmen, mos, donsveertjes, en uitgeplozen sisaltouw. Het nest wordt gebouwd door zowel het mannetje als het popje. Het popje legt doorgaans tussen de 4 en 6 witte eitjes in het nestje. De eitjes worden door beide vogels bebroed. De opfok van de jongen is alleen succesvol als de vogels kunnen beschikken over levend voer zoals fruitvliegjes, bladluis, spinnetjes, miereneieren en of (geknipte) meelwormen. Daarnaast dienen ze ook de beschikking te hebben over universeelvoer, opfok- en groenvoer en grit. De eitjes komen na 12 tot 14 dagen uit. De jongen worden dan door beide ouders gevoed. De jongen verlaten na ca. 19 dagen het nest en zijn na 3 weken zelfstandig. Als de jongen zelfstandig zijn kunnen ze, indien de broedruimte voldoende groot is, bij de ouders blijven. Op een leeftijd van ongeveer een half jaar komen de jongen op kleur en kunnen de mannetjes van de popjes worden onderscheiden.
Mutaties:
Inmiddels hebben zich al een aantal mutaties voorgedaan bij de binsenastrilde zoals pastel, bont en geelsnavel.