Barnardparkiet
Weinig andere vogels bezitten zo’n variatie aan groene en blauwe pastelkleuren als de barnardparkiet. De barnardparkiet is dan ook zonder te overdrijven een sieraad voor elke volière. Toen ik dan ook via een bevriende kweker in het bezit kon komen van een goed kweekkoppel was de koop snel gesloten.
Geschiedenis
De barnardparkiet is voor het eerst beschreven door de ornitholoog John Latham in zijn boek ‘General History of Birds’in 1822. Latham beschreef hem als barnard’s parrot en gaf hem de wetenschappelijke naam psittacus barnardi. Hiermee vernoemde hij de vogel naar de bekende ornitholoog Edward Barnard. Pas in 1863 kreeg de vogel van de Duitse ornitholoog Friedrich Finsch zijn huidige wetenschappelijke naam, barnardius barnardi.
De ondersoort barnardius barnardi whitei (en toen ook nog de barnardius barnardi augustus) werd(en) voor het eerst beschreven door Gregory Mathews in 1912 in ‘Novitates Zoologicae’.
Het eerste paartje barnardparkieten in gevangenschap werd gehouden door de Graaf van Derby in een volière in Knowsley, Engeland. Hij had de vogels als cadeau gekregen van John Gould in 1840. Pas vierentwintig jaar later, in 1884, worden de eerste broedresultaten met de barnardparkiet behaald door de baron von Cornely in Frankrijk.
De soorten
Binnen het geslacht worden de volgende ondersoorten onderscheiden:
- Barnardius barnardi barnardi - Barnardparkiet
- Barnardius barnardi whitei - Bleke Barnardparkiet
In het verleden werden ook nog 2 andere ondersoorten onderscheiden, namelijk de barnardius barnardi augustus en de barnardius barnardi lindoi. Door de ornithologen worden beiden nu echter als lokale kleurvariaties beschouwd.
Uiterlijke kenmerken van de soorten
- Barnardius barnardi barnardi(Barnard parkiet)
De barnardparkiet is overwegend groen gekleurd. Deze groene kleur kent vele variaties. Zo zijn de borst en de buik lichtgroen, terwijl de rug veel meer donkergroen van kleur is. De vogel bezit een kenmerkende rode voorhoofdsband die op zijn beurt weer is afgezet met een smalle geelgroene band. De bovenschedel is groen. Dit groen gaat naar de achterschedel over in olijfgroen en wordt gescheiden door een gele nekband. De wangen en de zijkanten van de hals zijn gedeeltelijk blauw wat doorloopt tot onder de snavel. De mantelveren zijn donker groenblauw evenals de middelste vleugeldekveren. De vleugelbocht en de buitenste vleugeldekveren zijn helder blauwgroen, de vleugelranden diep ultramarijn blauw. De grote vleugeldekveren zijn zwart met een blauwe buitenvlag. Ongeveer in het midden van de borst bevindt zich een vrij brede gele band over de gehele breedte waarin ook oranjekleurige veren voorkomen. De hals, borst, buik, dijen en anaalstreek zijn groen. De bovenstaartdekveren licht blauwgroen en de onderstaart bleek groen. De bovenste grote staartveren zijn blauw gekleurd. De vogel bezit donkerbruine ogen, een lichtgrijze snavel, grijze poten en zwarte nagels. De barnardparkiet is ongeveer 35 cm. groot
Geslachtsonderscheid
In de literatuur wordt aangegeven dat de pop duidelijk fletser van kleur is als de man. Hoewel ik niet kan ontkennen dat er enig verschil in kleur is tussen man en pop is deze toch lang niet zo groot als dat sommige auteurs willen doen geloven. Als ik naar mijn eigen vogels kijk dan zit het kleurverschil vooral op en rond de kop. Mijn man bezit een helder groene boven- en achterschedel terwijl dit bij de pop veel meer groenachtig grijs is. Indien nauwgezet wordt gekeken dan kan gesteld worden dat de totale kleur van de man iets sprekender is als die van de pop. In een eerste oogopslag zal de vogelliefhebber echter weinig verschil opmerken tussen beide seksen. Een betere graadmeter is de grootte van de kop en met name de snavel. De snavel, zo is mijn ervaring, is bij de man duidelijk breder en groter, terwijl de kop van de man vaak ook groter is dan die van de pop. Ook hebben poppen veelal een zogenaamde ‘wingstripe’, ern witte vleugelstreep aan de onderzijde van de slagpennen. Hierbij dient wel opgemerkt te worden dat ook sommige jonge mannen deze ‘wingstripe’ laten zien. In de meeste gevallen verdwijnt deze echter na de eerste volledige rui.
Jonge barnardparkieten lijken op de ouders maar zijn in het geheel wat minder vol van kleur. Na ca. 1 jaar zijn ze op volle kleur. Net als bij de ouder vogels zal, bij het bepalen van het geslacht, gekeken moeten worden naar het verschil in grootte van de snavel en de kop.
- Barnardius barnardi whitei(Bleke Barnardparkiet)
De kleur is gelijk aan dat van de barnardius barnardi barnardi echter de groene kleur is bij deze soort, met name op de borst en de buik, veel bleker van kleur. Verder is er meer variatie in de kleur en is de rug grijsgroen met een donkerblauwe waas. De bleke barnardparkiet is 35 cm. groot
Geslachtsonderscheid
Zie bij barnardius barnardi barnardi.
Verspreidingsgebied
- 1. Barnardius barnardi barnardi(Barnardparkiet)
Barnardparkieten worden veelvuldig aangetroffen in de binnenlanden van Queensland en New South Wales. Ook worden ze wel sporadisch gezien in Victoria en in Zuid-Australië.
- Barnardius barnardi whitei(Bleke barnardparkiet)
De bleke barnardparkiet komt voor van Flinders Range tot het uiterste westen van Nieuw-Zuid-Wales en tot het noordoosten van Zuid-Australië en Zuidwest Queensland.
Leefgebied
De barnardparkiet houdt zich bij voorkeur op in Mallee gebieden, hetgeen ook tot uiting komt in de engelse benaming, mallee ringneck parrot. ‘mallee’ is het Australische woord voor een vegetatie van een hoger en minder dicht type struikgewas dat bestaat uit dwergachtige eucalyptus – struiken. Deze struiken schieten verspreid op uit het omringende stekelige gras en het lagere kreupelhout. Het woord ‘Mallee’ is dan ook afgeleid van deze dwergvormige eucalyptus - struiken, ‘de mallees’, die bestand zijn tegen een zeer droog klimaat en 3 tot 10 meter hoog kunnen worden. Dit ‘mallee landschap’is in Australië rijkelijk vertegenwoordigt en beslaat ongeveer 7% van het totale oppervlak van Australië. Naast mallee gebieden komt de barnardparkiet ook voor in eucalyptusbossen en langs de oevers van rivieren. Ze worden vaak waargenomen in paren en of kleine groepjes. Ze vertoeven veel op de grond waar ze op zoek zijn naar voedsel. De voeding in het wild bestaat vooral uit zaden van grassen en allerlei wilde planten, vruchten, bloesemnectar, bladknoppen, en diverse soorten insecten en hun larven.
Karakter
Barnardparkieten willen nog wel eens vechtlustig zijn, vooral tegenover soortgenoten. Dit vechtlustig karakter maakt dat bij het samenstellen van de paren er goed op gelet moet worden of de vogels elkaar verdragen. Bij het samenstellen van paren kunnen het beste jonge vogels bij elkaar geplaatst worden. Jonge vogels zijn veel verdraagzamer tegenover elkaar. In het algemeen zullen deze paren dan ook , wanneer ze geslachtsrijp zijn, geen problemen opleveren. Het is ook erg belangrijk om niet direct, bij verlies van een partner, een andere partner te geven. In een dergelijk geval is het beter de vogels eerst aan elkaar te laten wennen en ze in naast elkaar liggende rennen te plaatsen. Voor het verkrijgen van goede broedresultaten is het van belang geen broedstellen naast elkaar te plaatsen, maar de aangrenzende ren(nen) te bevolken met niet verwante soorten, zoals bijvoorbeeld roodvleugelparkieten, barrabandparkieten, prinses van wales parkieten, kakariki’s e.d.
Mijn ervaring is dat ze redelijk snel wennen aan de volière en hun verzorger. Vooral als er jongen zijn en er nieuw voedsel wordt gebracht dan zitten ze vaak al in de binnenvolière op je te wachten.
Huisvesting
Het houden van barnardparkieten hoeft geen problemen op te leveren in ons land. Ook in Australië trotseren ze koud en vochtig weer? Wel ben ik van mening dat een volière waarin barnardparkieten worden gehouden een goed afgesloten en droog nachtverblijf dient te bezitten. De ren dient een lengte van 3 á 4 meter te hebben en ± 1 meter breed te zijn. Zelf houd ik de vogels in rennen van 3 meter lang en 90 cm. breed. Daarnaast zijn alle rennen bij mij uitgevoerd met dubbelgaas en bezitten ze allemaal een apart nachtverblijf. Gezien hun vechtlust, met name in het broedseizoen, is het noodzakelijk dat ze paarsgewijs in aparte rennen gehouden worden.
Broedproces in het wild
In Australië broeden barnardparkieten van augustus tot november. Ze broeden meestal in uitgeholde takken en holten in stammen van bomen. Deze holten hebben een diepte die kan variëren van 60 cm tot 1,2 meter. De hoogte van de nestholten varieert van 2 tot 9 meter boven de grond. De poppen leggen 4 tot 6 witte eieren, die om de dag gelegd worden. De eitjes worden alleen door de pop bebroed. De broedduur is 19 dagen. De jongen zijn bij de geboorte voorzien van witte dons. Ze vliegen na 35 dagen uit en worden, alvorens ze zelfstandig zijn, nog 3 weken door de ouders (bij)gevoerd.
Eigen kweekervaring
Mijn ervaring met barnardparkieten is dat ze overwegend vroeg in de lente broeden. Ik geef het nestblok echter niet eerder dan in maart en laat dit dan ook nog afhangen van het weer. In het algemeen verstrek ik de nestblokken niet eerder dan dat de temperatuur overdag zo rond de 10 °C ligt. Het nestblok dat ik verstrek heeft een afmeting van 60 cm hoog, een bodemoppervlak van 25 x 25 cm. en een invlieggat van Æ 7 cm. Direct al bij het ophangen hadden beide vogels grote interesse in het nestblok en binnen het uur hadden beide vogels het nestblok dan ook al van binnen geïnspecteerd. Vanaf dit moment was het de man die met zijn prachtige balts elke dag opnieuw alles uit de kast hield om zijn pop het naar de zin te maken.
De balts van de man bestaat uit het spreiden van de staartveren en het zogenaamde staartschudden (=het horizontaal op en neer slaan van de gespreide staart). Tijdens dit ‘staartschudden’ richt hij zich hoog op zijn poten op, laat een soort van lokroep horen en maakt snelle knikkende bewegingen met de kop. Op zich is deze balts wel enigszins vergelijkbaar met die van rosella’s. Op 21 maart, drie weken nadat ik het nestblok had opgehangen, werd het eerste ei gelegd. Op 27 maart lagen er na inspectie 4 eieren in het nestblok. Omdat de pop niet overging tot broeden ging ik op 30 maart nogmaals over tot inspectie maar ook nu lagen er niet meer dan 4 eieren in het nestblok. Ik kreeg op dat moment bange vermoedens. Ze zou dit jaar toch wel gaan broeden? Elk jaar bracht dit paar probleemloos 4 jongen groot en altijd ging de pop bij het 4e ei vast zitten te broeden. Op 31 maart was de pop ineens de gehele dag weg en dus, naar ik vermoede, overgegaan tot broeden. Al met al bleef ik dit alles maar vreemd vinden omdat het legsel al 3 dagen eerder voltallig was. Toen ik echter op 5 april de eieren wilde schouwen zag ik tot mijn verbazing dat er niet 4 maar 5 eieren in het nestblok lagen. Dat was er dus de reden van geweest dat ze bij het 4e ei niet vast was gaan zitten te broeden. Ik was door de interval van drie dagen bij het 5e ei op het verkeerde been gezet. Bij het schouwen waren 4 van de 5 eieren zichtbaar bevrucht zodat ik vanaf dat moment de vogels met rust liet. Tijdens het broeden kwam de pop regelmatig uit het nestblok om zich te ontlasten maar ook om haar vleugels uit te slaan. Minutenlang vliegt ze dan door de volière waarbij de ene duikvlucht na de andere wordt ondernomen. Tijdens dit alles op de voet gevolgd door de man. Op 18 april, de datum dat de eerste jongen geboren konden worden, voerde ik opnieuw een nestcontrole uit. Er bleken 3 prachtige, met witte dons bedekte, jonge barnardparkieten te liggen en tevens kon ik zien dat de beide andere eieren bevrucht waren. De dag er op bleken ook de twee andere eieren te zijn uitgekomen zodat er in totaal 5 jonge barnardparkieten in het nestblok lagen.
De jongen werden voorbeeldig gevoerd. De eerste dagen is het alleen de pop die de jongen voert. Zij wordt dan wel buiten het nestblok van voedsel voorzien door de man. Na ca. een week worden de jongen ook door de man in het nestblok gevoerd. De eerste 2 jongen werden op de achtste dag geringd met een ring van 6 mm. Op 28 april sloeg bij mij het noodlot toe. Het had de vorige dag hard geregend en de temperatuur was van 18 °C teruggevallen naar 6 °C. Bij nestcontrole bleken 2 jongen, waaronder de oudste, dood in het nestblok te liggen. Beide jongen hadden een volle krop zodat daar het probleem niet kon liggen. Het kan niet anders of de pop is tijdens één van de vele regenbuien nat geworden en met haar natte veren op de jongen gaan zitten. Hierdoor zijn de betreffende jongen ook nat geworden en waarschijnlijk door onderkoeling gestorven. Gelukkig overleefden de overige 3 jongen het wel. Wat mij trouwens wel bij barnardparkieten opvalt is dat de pop vrij kort nadat de jongen geboren zijn al lange tijd van het nest afgaat. De kans op onderkoeling is daardoor, vooral bij lage buitentemperaturen, snel aanwezig. Ik heb daarom nu al besloten om de vogels het volgend jaar de nestblokken een maand later te geven. Na ca. 10 dagen zijn bij de jongen de staart- en vleugelpennen zichtbaar en na 15 dagen zijn deze ongeveer 1 cm. lang. Na 3 weken zitten ze voor ongeveer 75% in de veren en na 30 dagen volledig. Het duurt dan niet lang meer alvorens ze uitvliegen. Op 23 mei, 35 dagen nadat ze geboren waren, zag ik 2 van de 3 jongen in de volière vliegen. De eerste dagen zijn ze nog erg stuntelig maar dit wordt snel anders. De jongen zijn bij het uitvliegen aanzienlijk kleiner dan de ouders en ook de kleur is veel fletser. Drie weken nadat de jongen zijn uitgevlogen zijn ze zelfstandig en kunnen ze bij de ouders vandaan gehaald worden. Als er echter geen ruzies en vechtpartijen plaatsvinden, hetgeen zich bij mij nog nimmer heeft voorgedaan, laat ik de jongen gewoon bij de ouders in de volière vliegen. In hoeverre de oudervogels ook vreedzaam blijven bij een eventueel volgend broedsel weet ik niet omdat mijn broedkoppel tot op heden altijd maar 1 broedsel per jaar groot brengt. Mochten ze echter ooit besluiten tot een 2e broedsel dan zal ik zeker de jongen bij de ouders weghalen. Hoewel de jongen reeds na 1 jaar geslachtsrijp zijn is het veel verstandiger om ze pas in hun 2e levensjaar in te zetten voor de kweek. De kans op succes is dan namelijk een stuk groter. Van een goed broedkoppel kun je jarenlang plezier beleven. Zo zijn er broedkoppels bekend die na 25 jaar nog succesvol broeden.
De voeding in gevangenschap
De voeding van mijn barnardparkieten bestaat uit een zaadmengsel voor grote parkieten. Naast dit zaadmengsel krijgen de vogels elke dag een mengsel van geweekt kiemzaad en eivoer. De verhouding tussen het zaad en het geweekte kiemzaad/eivoer-mengsel is één op één. Twee keer per week meng ik, ondanks dat de vogels er ook vrij over kunnen beschikken, scherpe maagkiezel en oesterschelpen grit door het kiemzaad. Natuurlijk krijgen de vogels ook regelmatig fruit en groenvoer. Ook verstrek ik 2 keer per week een snee witbrood. Vooral als er jongen zijn eten ze hier graag van. De vogels, ook de jongen, doen het op deze voeding prima. Oh ja, regelmatig ga ik in de zomer op zoek naar (onbespoten) gras- en onkruidzaden. Deze worden met een heggenschaar geknipt en in grote bossen neergehangen in de volière. Het is een genot om te zien hoeveel plezier je hier de vogels meedoet.