Bergparkiet

De bergparkiet werd voor het eerst in 1864 in Europa ingevoerd en gehuisvest in de dierentuin van Londen. De eerste broedresultaten met de bergparkiet werden behaald in1880.

Ondersoort(en)

Bij de bergparkiet worden de volgende twee ondersoorten onderscheiden:

  1. Polytelis a.anthopeplus - Bergparkiet
  2. Polytelis a.westralis – Westelijke bergparkiet

Uiterlijke kenmerken en geslachtsonderscheid

Bergparkiet – Polytelis a. anthopeplus

Formaat: 40 cm.

Man: De mannelijke exemplaren zijn overwegend heldergeel van kleur. De rug is olijfgroen. Op de vleugels bevindt zich een rode band. De vleugelpennen zijn blauwzwart van kleur evenals de staart. De snavel is rood en de poten grijs. Pop: De pop is veel groener van kleur dan de man en daardoor ook goed te onderscheiden van de man. Het grootste verschil tussen man en pop is echter de kleur van de staart. Bij de man is de onderstaart volledig zwart terwijl de onderstaartdekveren van de pop roze omzoomd zijn. Ook is de bovenstaart bij de man meer blauwachtig terwijl deze bij de pop meer groenachtig van kleur is. Jongen: Jonge vogels lijken op de pop. Jonge mannen beginnen tussen de 12e en 18e  maand te verkleuren. Een geoefend oog zou bij een goede belichting aan de ‘gele kleur’ de mannen van de poppen kunnen onderscheiden.

Westelijke bergparkiet – Polytelis a.westralis.

Formaat: 38 cm.

Uiterlijk lijkt de westelijke bergparkiet sterk op de ‘gewone’ bergparkiet alleen de kop en de borst zijn bij deze soort meer olijfgroen. Ook is de westelijke bergparkiet in zijn geheel iets kleiner dan de ‘gewone’ bergparkiet.

Verspreidingsgebied en leefgebied

Bergparkiet– Polytelis a.anthopeplus    

De bergparkiet komt voor in noordwest-Victoria, dat in het zuidoosten van Australië ligt.

Westelijke bergparkiet – Polytelis a.westralis.

De westelijke bergparkiet, de naam zegt het al, komt voor in zuidwest-Australië, in de omgeving van Perth.

De bergparkiet is vooral te vinden in een vegetatie van mallee. Met mallee wordt in Australië een vegetatie van een hoger en minder dicht type struikgewas aangeduid dat bestaat uit dwergachtige eucalyptusstruiken. Naast mallee gebieden komt de bergparkiet ook voor in eucalyptusbossen en langs de oevers van rivieren. Ze worden vaak waargenomen in paren en of kleine groepjes. Ze vertoeven graag in de toppen van hoge (eucalyptus)bomen. De voeding in het wild  bestaat vooral uit zaden van grassen en allerlei wilde plan­ten, vruchten, bloesemnectar, blad­knoppen en diverse soorten insecten en hun larven. Doordat steeds meer grond in hun leefgebied wordt gecultiveerd wordt hun leefgebied steeds kleiner. Het gevolg hiervan is weer dat de totale populatie bergparkieten terugloopt. De westelijke bergparkiet is meer een cultuur vogel en houdt zich dan ook hoofdzakelijk en bij voorkeur op in grote en uitgestrekte landbouwgebieden. Door een gebrek aan broedbomen loopt ook deze populatie in aantal terug.

Gedrag

Over het algemeen zijn bergparkieten rustige verdraagzame vogels. Ze kunnen dan ook gemakkelijk samen gehouden worden met tropen. Hoewel ze niet echt vechtlustig zijn is het wel verstandig om ze per paar apart te houden. Bergparkieten zijn ’s ochtends en ’s avonds het meest actief. Mijn ervaring is dat ze snel vertrouwd raken met hun verzorger en dat ze weinig luidruchtig zijn.

Broedproces in het wild

Bergparkieten broeden meestal in de nabijheid van water. Hun voorkeur gaat uit naar hoog gelegen nestholten (10 – 15 meter) in eucalyptusbomen. Deze holten zijn vaak vrij diep, 3 tot 5 meter. De 4 tot 6 witte eieren worden om de dag gelegd en alleen door de pop bebroed. Tijdens het broeden wordt de pop meerdere malen per dag door de man gevoerd. Na ca. 21 dagen komen de eieren uit. De eerste dagen worden de jongen alleen door de pop gevoerd daarna helpt ook de man mee. Tussen de 5e en 6e week vliegen de jongen uit. Ze worden daarna nog ongeveer 3 weken door de oudervogels gevoerd.

Broedproces in de volière

Bergparkieten zijn sterke vogels die ons klimaat goed kunnen verdragen. Voor het kweken met bergparkieten is het van belang te weten dat ze nog al snel neigen te vet te worden en daardoor onbevruchte legsels produceren. Als nestgelegenheid kan een nestblok verstrekt worden met een afmeting van 80 cm hoog, een bodemoppervlak van 30 x 30 cm. en een invlieggat van Æ 9 cm. Het is verstandig meerdere nestblokken te verstrekken zodat de vogels zelf hun keuze kunnen maken. Als nestmateriaal kan gebruik worden gemaakt van vermolmd hout, houtspaanders en of zaagsel welke vermengd wordt met potgrond of turf. Ook kan een stuk rottend hout gegeven worden dat dan door de pop zelf fijn geknaagd kan worden. De nestblokken kunnen begin maart in de volière worden opgehangen. De beste broedresultaten worden verkregen met broedstellen die 2 jaar of ouder zijn. Tijdens de broedperiode is de man vaak wat drukker, onrustiger en agressiever dan gewoonlijk. De pop legt 4 tot 6 eitjes. Ze bebroed de eieren alleen. Tijdens het broeden komt de man regelmatig in het broedblok om haar te voeden. Het eerste jong wordt na 20 – 21 dagen geboren. De eerste dagen worden de jongen alleen door de pop gevoerd, daarna helpt ook de man bij het voeren van de jongen. Na 7 dagen zijn de eerste veerstoppels bij de jongen zichtbaar. De jongen moeten op een leeftijd van ca. 8 dagen worden geringd met ringmaat 6 mm. Na ca. 10 dagen zijn bij de jongen de staart- en vleugelpennen zichtbaar en na 15 dagen zijn deze ongeveer 1 cm. lang. Na 3 weken zitten ze voor ongeveer 75% in de veren en na 30 dagen volledig. Het duurt dan niet lang meer alvorens ze uitvliegen. Het eerste jong vliegt veelal na ongeveer 35 dagen uit. Drie weken nadat de jongen zijn uitgevlogen zijn ze zelfstandig en kunnen ze bij de ouders vandaan gehaald worden.

Mutaties

Bij de bergparkiet kennen we de pastel mutatie die autosomaal recessief vererft.